DORPSKERK

Door onderzoek is gebleken dat gedurende het Laatglaciaal, dat is plm.10.000 jaar geleden, hier rendierjagers hebben vertoefd. Het klimaat stond duidelijk onder invloed van de ijskap bij de Weichsel. Ons gebied was toen een toendralandschap.
In droge perioden kon het bij zware stormen behoorlijk stuiven, zodat veel zand werd verplaatst. Dit was de tijd van het ontstaan van de dekzanden en dekzandruggen. Zij vormden in verschillende delen van Drenthe een lichte golving van het terrein. In dit landschap hebben zomers hier rendierjagers vertoefd, die nog tot het Paleolithicum (de oude steentijd) gerekend moeten worden. Zij trokken met de kudden rendieren mee, wanneer die in de drie warmste maanden naar deze streken kwamen. Tot en met het Mesolithicum bleef de mens jager en voedselverzamelaar, aan landbouw en veeteelt werd nog niet gedaan. Door klimaatverandering was er een landschap ontstaan met hoger struikgewas en bossen.
In het Neolithicum werd begonnen met een primitieve vorm van landbouw. De eerste landbouwers kwamen hier plm. 2700 v. Chr. De Trechterbeker mensen- de naam werd ontleend aan de vorm die zij aan hun aardewerk gaven- bouwden o.a. in Drenthe de hunebedden. We noemen hen dan ook wel de Hunebedbouwers. Lange tijd bleven de hunebedden plaatsen van offer en aanbidding. In de vroege Christentijd bleven de pasbekeerde mensen nog graag in de buurt van deze heilige plaatsen wonen. De eerste zendelingen hebben de hunebedden tot woningen van Beëlzebub verklaard, waar de duivel huisde.
Later, toen de Kerk veel heidens gebruik kerstende en kapellen bouwde op de oude offerplaatsen, verrezen er kerkjes dicht bij de hunebedden. Maar de duivel moest er buiten blijven. Men legde dan een rooster voor het kerkportaal. Daar kon de duivel met zijn bokkenpoten niet overheen.
Het duurde ongeveer tot de 7de eeuw, voordat het Christendom in deze streken werd verkondigd. Dat ging niet zo gemakkelijk en het was ook gevaarlijk. De mensen die hier al lang woonden en van geslacht op geslacht hun goden hadden aanbeden, konden daar zo maar niet van afstappen!
Paus Gregorius beval in 661 dat men het oude geloof van de mensen zoveel mogelijk moest ontzien. De grote stenen, waarop offers werden gebracht, konden worden voorzien van het kruisteken. Voor de ingang van de kerk in Zweeloo ligt zo'n offersteen, die bij de restauratie van de kerk onder de vloer werd gevonden. Waarschijnlijk is de kerk te Sleen ook op zo'n heilige plaats gebouwd. Vlak bij de kerk zou waarschijnlijk ook een hunebed hebben gestaan. Bij graafwerkzaamheden stootte men op enorme grote zwerfkeien.
De heidense bewoners van deze streek zullen diverse goden hebben aanbeden, en gediend, zoals Donar, Wodan, Tius, Freya en Thor. Later in de Middeleeuwen is Drenthe gesplitst in zes rechtsdistricten: de dingspillen. De dingspillen waren Oostermoer, Zuidenveld, Rolderdingspil, Beilerdingspil, Dieverderdingspil en Noordenveld; zij hadden ook bestuurlijke bevoegdheid. De heidense erediensten werden door een priester geleid en zij werden gehouden in de heilige bossen. Ook werden in die tijd rechtspraken in de open lucht gehouden.
Nadat de Frankische koning Clovis was bekeerd tot het Christendom, werd de Christelijke godsdienst verder verbreid. De Saksen in onze streek werden vooral bekeerd door Liudger.
Liudger was een Friese missionaris en rooms-katholieke bisschop.
Hij was de broer van Hildegrim van Châlons. Hoewel later aangeduid als de 'apostel der Groningers', was hij een 8e-eeuwse missionaris in het gebied der Friezen. Het grootste deel van de huidige provincie Groningen was toen Fries gebied. Hij voltooide het werk waarvan evangeliepredikers als Willibrord en Bonifatius de grondleggers zijn geweest.
De kerstening ging echter niet gemakkelijk.
Toen Liudger stierf (plm. 800) waren er zogenaamd geen heidenen meer in Drenthe. We kunnen wel stellen dat de volledige kerstening tot stand kwam door het zwaard. Karel de Grote was in zijn tijd (768-814) niet alleen hoofd van zijn Rijk, maar ook hoofd van de Kerk. In 843 kwam het Verdrag van Verdun tot stand. De zoons van Lodewijk de Vrome splitsten toen het grote
Frankische Rijk in drie delen. Ons gebied kwam toen bij het Duitse Rijk en werd eigendom van de Duitse Keizer. Keizer Otto I schonk in 943 het "regt van hooge jagt" in Drenthe aan de Bisschop van Utrecht. Deze probeerde vaak met geweld zijn wereldlijk gezag te handhaven. De Slag bij Ane, 1227, is daarvan een voorbeeld. De Bisschop van Utrecht gaf het bestuur van Drenthe in handen van de Deken van Drenthe. Hij moest in elk zeend-district zitting houden. Bovendien was hij verplicht om jaarlijks de Heilige Sacramenten toe te dienen aan alle kerkelijke personen in Drenthe. Bovendien moest de Deken ieder jaar verschijnen voor de Proost van de St. Mariakerk te Utrecht om rekenschap van zijn handelingen af te leggen en verslag van kerkelijke en geestelijke aangelegenheden te doen. Sedert de 11 e eeuw bezaten de Drenthen het zgn. Jus de non evocando.
Dat wil zeggen dat zij niet meer buiten hun landschap voor enig geestelijk of kerkelijk "regter" mochten worden geroepen of gedaagd. Zij hadden ook het recht om zich bij de bisschop te beklagen, voor geval zij dachten door de Deken ten onrechte veroordeeld te zijn.
Ook in Drenthe was reeds betrekkelijk vroegtijdig de leer van Luther, Calvijn,
Zwingli en andere hervormers doorgedrongen (tussen 1 522-1 536).
Karel V en Filips II waren daar fel tegen. Filips II maakte Utrecht tot een aartsbisdom en stichtte nog vijf nieuwe bisdommen, o.a. Groningen, om zodoende meer gezag te kunnen uitoefenen door een strenge kerktucht. Drenthe werd bij het bisdom Groningen ingedeeld. Drenthe was een landelijk rooms-katholiek gewest waar de reformatie weinig aanhang had. In andere gewesten kreeg de hervorming veel aanhang in de grote steden en die waren er in Drenthe niet. Meppel was een klein dorpje en Coevorden een dorpje rond een kasteel. De pastoors leefden in het algemeen onopvallend tussen de boeren, ook zij dreven een landbouwbedrijfje. De boeren hadden geen enkele reden om naar verandering te verlangen. In die tijd had het gewest Drenthe het niet gemakkelijk.
Het had veel te verduren van de Spaansgezinde legers en de troepen van de Staten-Generaal. Picardt schrijft dat Drenthe in die jaren "op de Pijnbanck" heeft gelegen. Het werd zelfs zo erg dat de Staten-Generaal besloten de tactiek van de verschroeide aarde toe te passen. Maar langzamerhand dolven de Spaansgezinden het onderspit.
In het jaar 1 592 ging de vesting Coevorden en twee jaar later de stad Groningen over naar de Protestantse zijde. Toen de Staatse troepen Drenthe veroverd hadden, stelden de Staten-Generaal in 1 596 de calvinist Willem Lodewijk van Nassau, stadhouder van Friesland, ook tot stadhouder van Drenthe aan. Hij kreeg de opdracht de hervorming in te voeren. De reformatie werd dus in 1 598 van bovenaf opgelegd. De kloosters en hun goederen werden onteigend en de priesters mochten kiezen hervormd te worden of te verdwijnen. De rooms-katholieke eredienst werd verboden. De priesters die niet hervormd werden kregen ontslag. De kerken, ook die in Sleen, werden in die tijd vaak door soldaten als kazerne gebruikt. Het meubilair werd vaak vernield. Alles wat met de rooms-katholieke eredienst te maken had (beelden, altaar, stenen doopvonten) werd uit de kerk verwijderd. De stadhouder verzocht aan Menso Alting de hervorming tot stand te brengen.
Menso Alting werd in Eelde geboren op 9 november 1 541 . Zijn vader was schulte van Eelde en zijn moeder was de dochter van de schulte van Sleen. Menso studeerde theologie in Groningen. Hij kreeg veel waardering voor de leefwereld van de "Broeders des gemenen levens". Ook kwam hij onder de indruk van de "ketterijen" van de theoloog Praedinius. Thuis werd er hevig over gediscussieerd en de familie kreeg veel zorgen over de theologische visie van Menso. Hij liet zich zelfs inschrijven aan de universiteit van Münster. De reformatie blijft hem boeien en in 1565 wil Menso naar Heidelberg. Op 3 mei 1566 wordt hij daar tot hervormd predikant gewijd. Een jaar later komt hij naar zijn geboortestreek terug.
Ook in Sleen heeft de hervorming al enige invloed gekregen. Menso heeft inmiddels een aanstelling gekregen als pastoor van Sleen, waar zijn vader bannerschulte was. Menso sluit een overeenkomst met het protestantse deel van de bevolking, waardoor hij juist in zijn onderhoud kan voorzien. We zitten nu in de tijd van de hagepreken en de beeldenstorm. Menso Alting preekt zelfs in Groningen, waar een aantal protestanten in het geheim een kerkdienst houden. Maar nog altijd is hij pastoor van Sleen ...
Als de soldaten van Alva op ketterjacht gaan, ontsnapt Menso maar ternauwernood met behulp van Hermannus van Welvelde, heer van "De Klencke" (1-7-1567). Bekend van hem zijn zijn hagepreken bij de "Papeloze Kerk", een hunebed gelegen in het "Sleener Zand" bij Noord-Sleen. Dit hunebed is in 1958 door prof. Van Giffen gereconstrueerd. Daar hield Menso Alting zijn hagepreken, te midden van zandverstuivingen en heidevelden in eenzame stilte ver van de bewoonde wereld. Dit was een zeer gunstige plek, want op deze grote heidevlakte konden wachters al in de verte zien of er onraad dreigde.
Papeloze Kerk: zonder Pape, zonder priesters dus. Wellicht stond Menso op de stenen te preken en sprak hij woorden die voor de Hervorming van deze streek zo belangrijk zijn geworden. Toch blijkt later dat Menso Alting en het Slener volk elkaar niet goed begrijpen. De Slener boeren zitten nog te vast in de oude traditie, de vorm van het roomse geloof. Menso is wellicht te radicaal en hij kan het volk niet voldoende mee krijgen. Misschien zijn ze te bang voor de consequenties. Dit alles stelt hem zeer teleur. Hij gaat weer terug naar Duitsland. In Heidelberg zijn de Calvinisten onder bescherming van Keurvorst Frederik. Ze mogen daar in vrijheid hun geloof belijden. Al vrij spoedig ontdekt de keurvorst Menso's capaciteiten en wordt hij beroepen als hofprediker.
Sleen, hoofdplaats van het voormalig dingspil Zuidenveld, bezit een kerspilkerk. Het is waarschijnlijk één van de eerste christenkerken in Drenthe. Van de oudste kerken in Drenthe weten we weinig. Bodemvondsten hebben aangetoond, dat er in de 8de eeuw in Drenthe al kerken waren. Hoe die kerken er precies uitzagen weten we niet. Waarschijnlijk waren ze net zo gebouwd als de boerenhuizen in die tijd en met riet gedekt. De kerk in Sleen is van eind 14de, begin 15de eeuw; het koorgedeelte mogelijk ouder. Wie haar patroon was weten we niet. Tot de kerk van Sleen behoorde "ene vicarie": goederen en inkomsten gebruikt en genoten door een priester. Volgens een opgave van december 1 597 behoorden
a. tot de pastorie te Sleen:
1 . 33 mud bouwlands
2. twee stukjes zaadlands
3. 7% uur dagwerk hooilands
4. een stukje hooilands bij Coevorden,dat de pastoor verhuurd had.
5. verschillende pachten, gezamenlijk opleverende 40 mud rogge 's jaars.
b. tot de vicarie:
1 . ongeveer 11 muds bouwlands
2. ruim 4 dagwerk hooiland
Omtrent het ontstaan van de hervormde kerk te Sleen heeft men ondanks vele nasporingen geen juiste gegevens kunnen vinden. Volgens overlevering zou de kerk gesticht zijn door twee vrome nonnen uit het klooster van Ter Apel: Ursula en Margaretha. Monniken uit het klooster waren waarschijnlijk de bouwmeesters.
De stenen van toren en kerk zijn afkomstig van een nabij Erm gelegen steenbakkerij. Resten van die steenbakkerij heeft men gevonden in 1925 en 1937. Men neemt aan dat het bouwjaar van het huidige gebouw ligt tussen de jaren 1420-1450. De tijd is niet stil aan haar voorbij gegaan. Zij heeft een bewogen leven achter zich. In de 80-jarige oorlog is de kerk verschillende keren als kazerne gebruikt, o.a. in de jaren 1608, 1626 en 1631 . In 1626 zelfs als fort., In 1631 werd toch nog dienst in de kerk gehouden maar de dominee was vrijwel niet te verstaan door het rumoer, dat de soldaten in een ander gedeelte van de kerk maakten. In dat jaar wordt erover geklaagd dat de kerk veel heeft geleden door de inlegering van soldaten. In 1632 wordt het gebouw van binnen weer enigszins hersteld. In 1677 raakte het gebouw in een vervallen toestand. Ook de toren werd bouwvallig. De torenspits was een achtkante spits met houten dokken of schaliën gedekt. In 1 705 stortte de torenspits op het dak van de kerk en vernielde een deel van de gewelven. De toren wordt hersteld in 1781. De slanke torenspits was in vroeger dagen uren ver in de omtrek te zien en daardoor vormde zij een baken voor hen, die over de uitgestrekte heidevelden moesten reizen, met name over het onafzienbare Ellertsveld. Op 6 juni 1867 werd de torenspits getroffen door blikseminslag. Er brak brand uit. De klokken stortten naar beneden. De kleine klok smolt samen tot een vormeloze massa. De grote klok was erg gebarsten. Ze heeft toen nog een paar jaar dienst gedaan, hangende in een boom. Maar het geluid zou niet om aan te horen zijn. Later werden ze vervangen door nieuwe klokken. Het opschrift van de nieuwe grote klok luidt:" Door het vuur des Hemels, • ging de roem van Sleen verloren - 1867 - Berend Abbing, president- Willem Weggemans, secretaris - Albert Dening, administrateur - Jan Marissen en Albert Evenhuis, kerkvoogden". Op de kleine klok: "Wij beiden werden thans uit zijne asch herboren, 1868". De spits wordt dan vervangen door een achtkantig houten koepeltje. Maar de toren werd er niet mooier door. Dat blijkt wel uit de volgende uitlatingen. Men sprak zelfs over "een jammerlijk koepelgedrocht" en "de afgeknotte steenmassa". Spottend werd de toren ook wel "den Steenbult" genoemd. In 1877 dienen de Kerkvoogden een verzoek in om steun tot herstel van het kerkgebouw met de toren. Het bleef echter alleen bij correspondentie. Het gebouw werd aan zijn lot overgelaten. Op 8 november 1877 wendden de kerkvoogden zich tot het college van rijksadviseurs voor de monumenten, van geschiedenis en kunst met het verzoek om steun te krijgen voor herstel van het hele gebouw. Dat college schrijft terug op 15 december 1877: "dat niet hun college, maar alleen de regering subsidie kan verlenen" en gaf in overweging "zich daarom tot de hogen regering te wenden, die vervolgens de rijksadviseurs raadpleegt". Inmiddels was door dat college de kerk opgemeten en in tekening gebracht en daarop werd aangegeven hoe alles hersteld moest worden. Dit plan met een korte omschrijving werd toegezonden aan de heren kerkvoogden bij brief van 18 december 1877. C. H. Peters, rijksbouwmeester te 's-Gravenhage, schreef toen in de Drentse Volksalmanak: "Onder de overigens weinig belangrijke Gotische kerken van Drenthe is er één, die voor Drenthe met recht een alleszins merkwaardig, ja een bijna monumentaal gebouw mag worden genoemd. Die kerk met haar koor, haar zijbeuken, haar gewelven, haar toren, zij is daarom merkwaardig, wijl zij enig is in Drenthe, enig als monument uit het begin van de 15e eeuw, dat in baksteen uitgevoerd, werkelijk door verbouw of zgn. herstel zijn karakter nog niet heeft verloren". Na deze correspondentie veranderde er niet veel. De kerkvoogden dachten dat zij na de subsidieaanvrage van de verantwoordelijkheid af waren. Ze deden geen uitgaven meer voor het onderhoud van het gebouw. De gevolgen bleven dan ook niet uit. Op 8 september 1880 stortte een gedeelte van het kerkdak naar beneden. Gewelven van de kerk scheurden, een rozet viel in stukken. Nu gingen de ogen open en werd het gebouw "gevaarlijk en zelfs in zijn naaste omgeving onveilig" verklaard. Het terrein werd afgezet en de kerkdiensten werden gehouden in een houten hulpkerk. Maar dat was wel behelpen. Het lied" wie kan verkeren in Uwe tent" was meermalen letterlijk van toepassing, wanneer de godsdienstoefeningen door 't regenwater, dat door het dak liep, moesten worden beëindigd. Daar de toestand van het gebouw er zo slecht uitzag, dacht men dat restauratie niet meer mogelijk was. De kerkvoogden schreven op 14 juni 1881 aan de minister van financiën om een rijksbijdrage "ten behoeve van het tussen de jaren 1420 en 1450 gestichte kerkgebouw van hun gemeente. Dit bevindt zich in zulk een deerniswaardige toestand dat het als gevaarlijk voor het gebruik door de bevoegde macht werd gesloten. Pogingen zijn aangewend ter vervanging van een nieuw gebouw in hunne gemeente, 't geen is begroot op f 12630,63 .l-'2 ". Verder schrijven zij: " ... dat zij tot eene der armste gemeenten van Drenthe mag worden gerekend; dat de Synodale commissie uit het fonds voor noodlijdende kerken en personen een bedrag van f 3200,- heeft aangevraagd aan de Synode en dat zij - de kerkvoogden - nu aan de regering vragen een bedrag van f 4000,- opdat dan het verrijzen ener nieuwe kerk zo spoedig doenlijk aan de hoogst treurigen en gans onhoudbaren toestand in hun midden een einde kunnen worden gemaakt". We kunnen wel zeggen dat dit schrijven van de kerkvoogden van grote waarde is geweest, want zonder deze brief was het misschien niet zo ver gekomen, dat de bouwkundige van de "landsgebouwen" - aan wie advies werd gevraagd - een onderzoek instelde. De kerkvoogden wilden dus graag een NIEUW gebouw. De bouwkundige adviseerde echter: "dat de bestaande kerk, in stee van bouwvallig te zijn zonder bezwaar zoodanig kan worden gerestaureerd, dat zij nog enige eeuwen dienst zou kunnen doen, dat die restauratie, mits met oordeel en met kennis uitgevoerd, in geen geval meer behoefde te kosten dan de voorgestelde nieuwe kerk". De kerkvoogden besloten toen tot restauratie over te gaan en aan de architect dr. P.J.H. Cuypers te Amsterdam werd gevraagd om zich met de leiding van de restauratie te belasten. Deze ging akkoord. In 1882 werd het werk aanbesteed en gegund aan aannemers H. Jalvingh en H. Smallenbroek te Assen voor f 1 0.863,-. De regering had inmiddels een bijdrage van f 3.000,- toegezegd aan de kerkvoogden. De eindoplevering vond plaats op 17 januari 1883. De totale kosten bedroegen f 14.460,43. Hierdoor kwam Sleen weer in het bezit van een kerk met zuilenbouw, de enige van deze soort in Zuid-Oost Drenthe. De restauratie werd flink aangepakt. Men hakte de 'huid' van de kerk, die weer ommetseld werd met een harde, machinale steen. Helaas werden hierbij de kerkhoftoegangen in de zijgevels overdekt. Ook de steunberen werden vernieuwd. De ramen werden voorzien van laat-gotische zgn . Franse natuurstenen traceringen . Er kwamen dakkapellen met een buitenlands accent. De inwendige restauratie: herstel van de gewelven, de vloeren, nieuw pleisterwerk en het meubilair werd vernieuwd. Bij het afbikken van een pleisterlaag kwamen verschillende gekleurde sterren op de muur te voorschijn en boven een der koorramen de woorden: "lek en mijn bruder Jan van Aken - Die dit wulf hef kunnen maken". Het koor werd door een houten schot afgesloten, onder de triomfboog. De preekstoel werd midden voor de triomfboog geplaatst en voorzien van twee trappen, vanwege de symmetrie. Het gebouw zag er toen weer "als nieuw" uit. Maar helaas moeten we nu in onze tijd zeggen dat er bij de restauratie wel roekeloos met allerlei zaken is omgesprongen. Van het oorspronkelijke is veel verloren gegaan. Waarschijnlijk had men in die tijd daar geen oog voor of geen behoefte aan. De toren was toen bij de restauratie niet inbegrepen. Maar het was wel nodig, dat ook de toren werd hersteld. De muren waren erg verweerd en er vielen steeds dikke stenen naar beneden. Zodoende moest men de toegang tot de kerk met een houten afdak beschermen. Ook het pad om de toren werd afgeschermd. In 1 884 vroegen de kerkvoogden een rijkssubsidie voor herstel van de toren aan de minister van Binnenlandse Zaken, mr. J . Heemskerk. In 1885 werd een subsidie verleend tot een bedrag van f 3000,-. In 1886 werden voor de restauratie nog 3000 oude reuzenmoppen afgestaan, die afkomstig waren van de gesloopte vestingmuren van de stad Groningen. In april 1887 was ook die restauratie voltooid. Alleen de nieuwe spits ontbrak nog. Daar de grote klok gebarsten was, moest deze begin twintiger jaren worden vervangen. Op 7 maart 1923 werd besloten tot het houden van een verloting voor vernieuwing van de gebarsten klok en de aanschaf van een torenuurwerk. Voor de lotenverkoop zouden meisjes worden ingeschakeld; de loterij zou starten ten tijde van de landbouwtentoonstelling op 13 juni 1923. Het werd een fiasco; van de 5000 loten werden maar ruim 1 000 stuks verkocht. Maar er kwam toch een nieuwe luidklok; deze droeg het opschrift: "Aan Rijk, Provincie en Ingezetenen wordt dank gebracht voor hunne bijdragen in de kosten voor restauratie van toren en klok. Sleen, Januari 1925. A. Jongbloed, burgemeester; S. Kamping, Azn. en W. van Tellingen, wethouders; J. Grootenhuis, secretaris. Gegoten door A.H. van Bergen te Heiligerlee 1926". Op 13 februari 1943 werden beide klokken door de Duitse bezetters gevorderd. Ze betaalden f 2,- per kg, in totaal f 2766,-. Helaas kwamen de klokken niet terug. Er werd een actie gevoerd onder de bevolking om nieuwe luidklokken te kunnen aanschaffen. Op 16 juni 1948 was het zover, dat twee nieuwe klokken in gebruik werden genomen, een grote en een kleine. Ze werden gegoten door de firma Eijsbouts te Asten (Noord-Brabant). Op de grote klok werd het volgende opschrift aangebracht: "Door vuur en vijand ging veel verloren, Door Liefde en Vrede werd 't beter herboren. Salis Lux Emergit E Nocte ( = Het licht der zon rijst op uit de nacht) 16 juni 1948" Op de kleine klok staat: "Beide klokken aangeboden door ingezetenen en vrienden van Steen. 16 juni 1948" Laten we hopen, dat ze nog heel lang hun geluid over ons dorp laten horen.
In de kerkgeschiedenis van Sleen speelde ook de "afscheiding" in de dertiger jaren van de vorige eeuw een belangrijke rol. Die afscheiding was in 1834. Ds. de Kock uit Ulrum protesteerde toen erg tegen de liberale geest in de Nederlands Hervormde Kerk. Ze wilden ook geen gezangen meer zingen. In 1834 werd de Acte van Afscheiding getekend. In 1847 vertrokken uit Sleen 61 dorpelingen onder de leiding van ds. Van Raalte uit Ommen naar Michigan. Hun leus was: "Kom we gaan koloniseren, kom mee naar Michigan" Op 16 juni 1948 is door de ambassadeur van de V.S., mr. Herman Baruch, in de westgevel van het gemeentehuis een gedenksteen onthuld, ter herinnering aan de Michigan-trek in de jaren 1846/47, die in Sleen, zoals we hierboven lezen, veel belangstelling had. De eeuwfeestviering in Holland - Michigan heeft ook in ons land weerklank gevonden. Velen hebben in gedachten meegeleefd met de moedige Nederlandse trekkers, die in 1846/47 en daarna "voor vrijheid en brood" van hier vertrokken om in Amerika medebouwers te worden aan een nieuwe wereld onder leiding van ds. Van Raalte. De Drenten hebben dus een belangrijk aandeel gehad in de emigratiearbeid. Bij het Drents Genootschap is daarom het plan naar voren gekomen de herinnering aan deze Drentse Michigan-trekkers levendig te houden door de plaatsing van een steen in het gemeentehuis van Sleen. Deze steen werd gemaakt door de beeldhouwer Willem Valk. Hij heeft zijn inspiratie gevonden in een vergeeld portret van Evert Zagers uit Emmen, één der Drenten die met ds. Van Raalte de befaamde voorhoede van Holland Michigan vormden. Niet om deze man in het bijzonder te eren, maar zijn blik op deze foto is zo treffend die van de "Ziener" van verre mogelijkheden en van een nieuwe wereld. Die blik wilde de beeldhouwer in zijn steen tot uitdrukking brengen.
Na de afscheidingsbeweging van ds. De Kock, sedert 1834, deed zich enkele decennia later weer een splitsing voor. Van 1884 tot 1888 stond hier ds. Martinus Beversluis. Hij stichtte in 1887 een "Lokaal voor kerkelijke doeleinden", waarvoor zijn dochtertje op 22 april van dat jaar de eerste steen legde. Van ds. Beversluis werd gezegd: "Hie giet te diep deur de Biebel ... ". Het is kenmerkend, dat deze stroming niet als evangelisatie werd opgezet; zij had echter wel gevolgen voor de eenheid van de dorpsgemeenschap. Deze gevolgen zouden lang nawerken. In tegenstelling tot de afgescheidenen bleven de leden van de "Evangelisatie" - het lokaal - wel als leden van de Ned. Hervormde kerk de band met "de grote" kerk vasthouden. Na veel besprekingen en overleg is in 1991 besloten, dat de "Kapelgemeente" weer in de "grote kerk" terugkeert, In de jaren daarna is de samenwerking tussen gereformeerde kerk en hervormde gemeente sterk geïntensiveerd. Dit heeft in 2014 tot een fusie geleid en gaan de kerken gezamenlijk verder onder de naam Protestantse Gemeente Sleen.
Aan de kerk en toren kun je goed de kenmerken van de Gotische bouwstijl zien ( 1400-1500). Men bouwde in die tijd hoge kerken. Tegen de muren zijn steunberen gebouwd. Anders zouden de hoge zware gewelven de zijmuren uit elkaar drukken. De steunberen dragen dus het gewelf. De muur zelf hoeft nu niets meer te dragen. Er kunnen dus veel en grote vensters aangebracht worden. Dit werden geen ronde, maar spitse vensters. In de kerk zie je dan ook spitsbogen. In de Gotiek kon men ook bredere kerken bouwen. Aan weerszijden van het schip werden dan zijbeuken (zijschepen) gebouwd. De kerk in Sleen heeft ook twee zijbeuken. Het gewelf in het koor heeft een andere verhouding. In het koor stond vroeger het altaar opgesteld. Daarachter stond tijdens de eredienst het priesterkoor. Vandaar ook de naam. Het schip heeft drie kruisgewelven. De drie schepen worden gescheiden door twee rijen van drie zware zuilen. Tussen schip en koor vinden we een triomfboog. De triomfboog heeft een kraalornament en links en rechts twee openingen, waardoor men op het koor kan zien.
In de Hervormde Kerk van Sleen zijn nog een aantal liturgische objecten die de moeite waard zijn:
In de Dorpskerk van Sleen is een prachtige plek van ‘vieren en gedenken’ ingericht. In een nis achterin de kerk is een uniek glasobject gekomen, ontworpen door Ingo Leth, gemaakt door Anita Welberg: de Levensboom.
De boom symboliseert de seizoenen van het leven. Gevoed door Liefde / Eeuwigheid Laten wij sporen in de tijd. Zo vieren we het leven. Zo gedenken we het leven. Zo noemen we de namen van wie geboren zijn. Zo gedenken we wie overleden zijn. De namen staan geschreven op stenen in de bedding van het leven.
We willen uitdrukkelijk DORPS - kerk zijn. Dat houdt in dat we IEDEREEN uit de kerkdorpen van Sleen- als zij daar prijs op stellen -gelegenheid willen geven, de naam te laten schrijven op een steen, van wie in hun gezin geboren of gestorven is
Een jaar na de datum van overlijden wordt de gedachtenissteen - zo mogelijk - bij u thuis gebracht. Zo willen we ‘over kerkgrenzen heen’ verbondenheid met elkaar gestalte geven.
Op dit bord staan alle predikanten van deze kerk vermeld, te beginnen met Menso Alting, de eerste protestantse voorganger tot heden.
Op het bord eronder staan alle voorgangers van de Ned. Herv. kapel vermeld. In deze kapel (Menso Altingstraat 20) was vanaf 1989 actief. In 1991 zijn de Kapel en “de grote kerk” weer samengegaan. In 2014 zijn de hervormde en gereformeerde kerk gefuseerd.
(zie hoofdstuk scheiding en terugkeer)
PREDIKANTEN van de Hervormde gemeente Sleen.
1 . Menso Alting 1567
2. Hermen Alers 1601-1615
3. Hendrik Huising 1615 - 1619
4. Jodocus Ekell 1619 - 1621
5. Comadus Myttropius 1622 - 1644
6. Barnardus Rusius 1645 - 1664
7. Petrus Mees 1666 - 1671
8. Johannes Thikingh 1671 - 1695
9. Meindert Cock 1697 - 1704
1 0. Hermannus Reyners 1704 - 1708
11 . Comadus Wachloo 1709 - 1734
12. Jacobus van der Scheer 1736 - 1738
13. Hendericus Verschuir 1738 - 1766
14. Piërius Adema 1767 - 1776
15. Willem Costerus 1776 - 1777
16. Fredrik Adolf 8egeman 1778 - 1783
17. Sernardus Georgius de Roos 1784 - 1785
18. Hendrik S. Hugenholtz 1786 - 1789
19. Albertus Lösing Meijer 1790 - 1794
20. Johan C. Schönfeld 1794 - 1799
21 . Jacob Schainck Bolt 1799 - 1804
22. Jan Herman Heerspink 1805 - 1821
23. Abraham van Laer Dinckgreve 1821 - 1838
24. Otto Schultz 1840 - 1852
25. Harm Niemeijer 1853 - 1862
26. Jan Beekhuis Hekman 1862 - 1866
27. C.E. Krul 1867 - 1874
28. Herman Hitjes Heersping 1874 - 1876
29. Volbrath R. Sikkes 1877 - 1882
30. Martinus Beversluis 1884 – 1888
31. J.H. Themmen de Lang 1890 - 1893
32. C. Pekelharing 1897 - 1900
33. A.E. Boers 1904 - 1906
34. J.S. King 1907 - 1916
35. C. Brinkerink 1917 - 1921
36. J.S. King 1922 - 1941
37. Johannes Luchies 1942 - 1947
38. Anton Frederik Scholte 1948 - 1965
39. Willem de Weerd 1966 - 1981
40. Roelof Hoen 1982 - 1992
41 Cees Kolkman 1993 – 1997
42 Willem Pieter Jacobus Janssen 1998 – 2003
43 Hendrik Jan Hendrikus Pap 2004 - 2011
44 Johannes Cornelis Borst 2013 - 2018
45 Jacob Willem van der Linden 2014 - 2014
46 Jitse Frans Scheffer 2019 –
De gegevens betreffende de nummers 1 t /m 25 zijn volgens het boek "De Hervormde predikanten van Drenthe" van T.A. Romein.
Voorgangers van de Kapel
1.A. Stap 1889 – 1892
2. P.J.de Vos 1893 – 1893
3. D. Lensvelt 1893 – 1895
4. B. Roberts 1895 – 1904
5. A. de Vries 1904 – 1913
6. A. Stap 1913 – 1923
7. J.J. van Brugge 1923 – 1935
8. J. Kiewit 1037 – 1945
9. J. van der Wal 1946 – 1949
10. A.K.L.Telgenhof 1950 – 1953
11. J. Evertse 1953 – 1957
12. M.H. Steenstra 1958 – 1968
13. J. van der Wal 1968 – 1975
14. J.L.Couveé 1975 – 1979
15. L. Hooyer 1980 – 1983
16. J. Overduin 1983 – 1986
17 S. Andringa 1988 – 1991
In 1992 zijn de Kapel en ”de Grote Kerk” weer samen gegaan
In 2014 is de hervormde gemeente gefuseerd met de gereformeerde kerk.
De preekstoel is in Hollandse renaissance stijl uit 1668. Op de rand van de preekstoel staat het opschrift: "Hoe lief heb ick Uwe wet, sij is mine betragtinghe den gantschen dagh". En op het klankbord daar boven de woordén: "Salig sijn de geene die het woord Godes hooren en dat selve bewaren". Waarschijnlijk zijn deze teksten door een houtsnijder uit Sleen er met vaardige hand in gekerfd. De preekstoel heeft niet altijd hier gestaan. Er is een periode geweest dat deze midden onder de triomfboog heeft gestaan. Voor een wand die koor en kerk van elkaar scheidde. Vanwege de symmetrie toen voorzien van twee trappen. In 1962 is het koor weer open gemaakt en is de preekstoel hier geplaatst.
Squinten of loensgaten stammen nog uit de katholieke periode van de kerk en zijn uniek in Nederland. Ze waren er om er voor te zorgen dat de handelingen aan het hoofdaltaar in het koor en op de zijaltaren in de zijbeuken gelijktijdig konden plaats vinden. Via deze loensgaten kon met elkaar in de gaten houden. Deze zijn uniek in Nederland.
Deze nissen in het koor hebben een oosters aandoende afwerking, die nergens anders in Nederland voorkomt. De vraag blijft nog altijd waarom deze nissen van oosterse allure zijn. Deze nissen dienden om liturgisch gerei op te bergen (voor één nis zit zelfs een gesmeed hekje).ook om beeldjes neer te zetten, maar blijkens de gevonden roet en walm, ook voor het plaatsen van kaarsen.
"De Heer is waarlijk opgestaan"
Dit is het thema van het gebrandschilderde raam in het koor van de Dorpskerk te Sleen.
In september 2000 werd gevierd dat de toren van het kerkgebouw van de Hervormde Gemeente 550 jaar bestond. Bij die gelegenheid werd dit gebrandschilderde raam in de kerk geschonken. Het kunstwerk is aangeboden door Jan en Wil Schuur uit Achterste Erm. Aangezien de heer Schuur als honorair consul veel contacten had met Letland, is de keuze gevallen op Letse kunstenaars. Het raam is ontworpen en gemaakt door de glazeniers Aigars Rozins en Viesturs Berzin.Zij werden geassisteerd door Maradie, die als tolk fungeerde. Het uitzoeken van het gewenste ontwerp en het maken kostte enkele maanden. Gekozen werd voor het onderwerp: 'De Heer is waarlijk opgestaan'.
Daarvoor werd het Marcus Evangelie gekozen.
In hoofdstuk 15 vanaf vers 33 tot en met hoofdstuk 16 vers 8 wordt de dood van Jezus aan het kruis op de berg Golgotha, de begrafenis in de grafkamer van Jozef van Arimatea en de opstanding uitvoerig verteld. " Steeds weer komen de vrouwen Maria van Magdala, Maria de moeder van Jacobus en Salome daarin voor.
Op de eerste dag na de sabbat gingen zij gedrieën naar het graf om het lichaam van Jezus te balsemen. Zij vonden het niet meer in het graf, de zware steen was weg gewenteld.
Een engel vertelde hen: 'Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazaret die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier". De plaats van het raam in de kerk is zo dat vooral in de ochtenduren tijdens de wekelijkse kerkdienst het zonlicht door dit raam de kerk in komt. Hierdoor komen de kleuren volledig tot zijn recht. Het raam is vlak voor Pasen 2001 geplaatst. De officiële handeling waarbij het raam aan het kerkbestuur werd aangeboden door de ambassadeur van de Republiek Letland in Nederland, Z.E. Karlis Eihenbaums, vond plaats op 30 maart 2001.
Door de gemeentejeugd in 1966 aan de kerk geschonken. Een tafel van eikenhout. Bolpoten met elkaar verbonden door voetregel. Gezaagde stukken onder tafelregel. Ingelegd met ebbenhout Verder is er van deze tafel geen informatie te achterhalen.
In het koor liggen een paar grafstenen van ds. Schierbeeck en zijn echtgenote, gestorven in het midden van de 17e eeuw. Waarschijnlijk zijn de grafstenen gemaakt van de zandstenen trappen van het oude altaar.
De meeste kerken bezaten vroeger doopvonten, die gemaakt waren uit één blok Bentheimar zandsteen. Dat is een steensoort die bij Bentheim vlak aan de oppervlakte ligt en gemakkelijk te bewerken is. Nadat de christelijke godsdienst was ingevoerd, maakte men veel werk van de doop-plechtigheid. Dat werd gedaan in speciale doophuizen. Alleen de bisschop mocht de doop bedienen. Later bepaalde Karel de Grote dat alle kinderen voor de viering van hun eerste levensjaar gedoopt moesten worden. Voor de bisschop werd het toen moeilijk om van de ene plaats naar de andere te trekken om de kinderen te dopen. Men mocht dus ook volstaan met een losstaand doopvont in de kerk. De meeste doopvonten dateren uit de 13e eeuw. Ze lijken veel op elkaar: gehouwen uit één blok steen, een vierkante voet met daarboven een zuil waarop een ronde kuip. De kuip is versierd en wordt meestal ondersteund door dieren- of mensenfiguren. Ze bleven in gebruik tot aan de hervorming. Na de reformatie werden ze uit de kerken verbannen. De doopvonten werden vervangen door smeedijzeren standaards met losse doopschalen. Veel vonten verdwenen toen. Ze werden gebruikt als tuinversiering of soms als koelbak in een smederij. Ook werden vonten verkocht naar Duitsland. Het Provinciaal Museum heeft eind vorige eeuw een aantal doopvonten weten te achterhalen en ze worden daar zorgvuldig bewaard o.a. de vonten uit Roden, Peize en Zweeloo. Ook de kerkvoogden van Sleen schonken plm. 1880 de doopvont, die als bloembak dienst deed in de tuin van de pastorie aan het museum. Sleen heeft in 1988 de doopvont teruggekregen en deze prijkt nu weer in de kerk. In het kerkinterieur passen ze beter dan dat ze op een rijtje naast elkaar in een museum staan.
Bij de restauratie in 1882 is het doophek verdwenen. Het moet een prachtig stuk houtsnijwerk zijn geweest, gemaakt van eikenhout en met de bijbeltekst: "lek bin de wijnstock ende ghi sijt de ranke".
Twee van deze dooppanelen zijn later teruggevonden in het Openluchtmuseum te Arnhem. De rest is tijdens de tweede wereldoorlog verloren gegaan. De twee hangen nu gelukkig weer in onze kerk. Veel kostbare stukken zijn waarschijnlijk verdwenen als gevolg van slordigheid of door geldgebrek. In 1866 werden een paar zilveren miskelken voor f 47,- verkocht. Ze staan nu in het museum. En zo zullen misschien wel meer voorwerpen verkocht zijn vanwege de behoefte alles te verwijderen wat aan het rooms-katholieke geloof deed denken. Bij de laatste restauratie ( 1962-1964) zijn er echter geen nieuwe muurschilderingen van Jan van Aecken (plm. 1500) ontdekt. Er was echter ook geen geld genoeg voor om de muren grondig te onderzoeken. Alles zit nu verborgen achter een pleisterlaag. Het koor herkreeg bij deze laatste restauratie weer zijn oorspronkelijke functie. Het houten schot onder de triomfboog werd verwijderd en de preekstoel werd verplaatst. Daardoor kan het koor weer gebruikt worden voor o.a. trouwerijen, dopen, viering avondmaal, enz. Helaas bleek, toen in 1964 de eerste kerkdienst werd gehouden na deze restauratie, dat de akoestiek zo slecht was dat de predikant bijna niet te verstaan was. Als remedie daartegen heeft men kleine luidsprekertjes aan de muren gemaakt en de blauwgrijze plavuizen met Heugafelt-tegels bedekt. De koorruimte werd met opzet niet voorzien van die tegels om de akoestiek daar te handhaven: een winst voor vocale en instrumentale concerten. In 2021 is deze vloedbedekking vervangen door de huidige.
1846 Bouw van het nieuwe orgel in de kloosterkerk van de paters Kruisheren te St. Agatha bij Cuijk door Johannes Vollebregt ( 1793-1872) te Waalwijk. Eén klavier, 9 registers, aangehangen pedaal, tremulant, ventiel en twee blaasbalgen.
1871 Het orgel overgeplaatst naar Uden in de kapel van eveneens de paters Kruisheren door Leonard(us Aloysius) van Nistelrooij ( 1816-1880) te Oss. Uitbreiding met een 'Positif' (tweede manuaal met 4 registers als dwarswerk boven de klaviatuur), wijziging van het orgelfront, verdieping en opnieuw schilderen van de kas, aanpassing van de mechaniek, klaviatuur, windvoorziening en toonhoogte .
1900 Reparatie (door A. Kuijte ?).
1905 Verkocht aan orgelmaker A.M.T. van lngen te Haarlem. Deze plaatste het instrument in de Gereformeerde Kerk (Engweg) te Driebergen. Inkorting van de orgelkas en opnieuw schilderen, beelden en snijwerk verdwenen, wijziging klaviatuur en dispositie, herintonatie.
1918 Herstel door A.S.J. Dekker te Goes; dispositiewijziging en opnieuw herintonatie naar de toenmalige smaak. Uitbreiding met enig zinken pijpwerk en een bescheiden pneumatisch vrij pedaal (Subbas 16vt).
1948-1949 Verkoop aan de Ned. Herv. Gemeente te SIeen en overgeplaatst door A. Hoogenboezem te Schiedam. Technisch herstel en enige wijzigingen. Nieuw orgelbalkon met pilaren door de fa. W. Jansen te Sleen.
1961-1963 Restauratie van de kerk. Nieuw orgelbalkon, nu vrijhangend.
1965 Herstel door A. Hoogenboezem en vervanging van de pedaallade, balg en (front-)Prestant 8vt, alsmede verwarmde delen van de orgelkas. Wijziging windkanalen. Orgelkas opnieuw geschilderd; plaatsing van een harp, twee vazen en twee vleugelstukken van Van Oeckelen, afkomstig van het afgebroken orgel der Ned. Herv. Kerk te Dwingeloo. Elektropneumatische traktuur voor het pedaal.
1966
1981 Problemen i.v.m. de nieuwe heteluchtverwarming. 'Herstel' door W. Eppinga te Britswerd. Restauratie van de windladen, uitbreiding van het pedaal met 5 tonen en dispositiewijziging. Ook traktuur, klaviatuur (wijz.) en orgelkas kregen een beurt (o.a. panelen van triplex). De kas werd opnieuw geschilderd in wit met blauwe streepaccenten. 1 e Fase restauratie door de Mense Ruiter Orgelmakers BV te Zuidwolde (Gr.). Adviseur: Aart van Beek, Zwolle. Herstel van windvoorziening, restauratie windladen, traktuur en klaviatuur (ged.).
1990-1992 2e Fase integrale restauratie door Mense Ruiter Orgelmakers B.V. Adviseur: Stef Tuinstra, Groningen. Herstel orgelkas naar toestand-1871, reconstructie beelden en schilderwerk naar 1846. Reconstructie Windvoorziening en plaatsing in aparte balgkas, reconstructie windkanalisatie, klaviatuur en 5 geheel of gedeeltelijk verdwenen registers. Integrale herintonatie
naar Vollebregt en Van Nistelrooij. Toevoeging van 1 register. Nieuwe Pedaallade met mechanische traktuur in aparte kas.
Johannes Vollebregt was één der meest vooraanstaande orgelmakers van ons land in de vorige eeuw. Zijn concept was nog zo klassiek, dat we hem wel kunnen typeren als een 19de eeuwse 17de eeuwer. Daarom zijn veel orgels van Vollebregt ten offer gevallen aan wijzigingen naar de smaak van de tijd, die sterk afbreuk deden aan zijn instrumenten. Vollebregts concept was te "einmalig" en weldoordacht, doch te "ouderwets" om er iets geheel eigentijds van te maken, het materiaal echter te degelijk en te waardevol om het instrument in z'n geheel te vervangen. In Sleen is, na restauraties als bv. die te Erp (NB). andermaal een serieuze poging gedaan om Vollebregts geheel eigen klankwereld opnieuw tot leven te wekken. Het Vollebregt-orgel te Sleen is een instrument met een eenvoudige, vanzelfsprekende allure. De herboren oude klank is heel transparant van karakter, helder zingend doch ook fluwelig en gemiddeld van geluidsterkte. Alle liggingen zijn bij polyfoon gebruik uitstekend hoorbaar. De draagkracht blijft bij een vol bezette kerkruimte volkomen aanwezig. De frontprestant heeft een vol-rond melancholiek en ontspannen toonkarakter. Zeer karakteristiek bij Vollebregt in alle registers is de kenmerkende langzame voorspraak, alsof de toon wordt aangestreken als bij een strijkinstrument. Met name bij de Viola di Gamba is dat evident. De registers Cornet en Trompet klinken zeer uitbundig, doch niet overheersend en geven de volle klank en typisch zuidelijk accent. De gereconstrueerde windvoorziening voegt 'last but nat least' aan de klank en het windkarakter een zeer muzikale en sierlijk-zangerige beweeglijkheid toe, wat zo kenmerkend is bij nog originele Vollebregtorgels. Stef Tuinstra Groningen. mei 1992.
In het torenportaal zien we een gebrandschilderd raam, met het gemeentewapen, door de burgerlijke gemeente geschonken. De twee met een knots gewapende schildhouders zijn zgn. wilde mannen, herinnerend aan de prehistorische vondsten in deze gemeente en de zwervende stammen in die tijd. De drie ramskoppen stellen de drie dorpsgemeenschappen voor van Sleen, Diphoorn en Erm; zij symboliseren de schapenhouderij.
In de Germaanse tijd was de godsdienst belangrijk voor de mensen. In de Middeleeuwen drukte de Rooms katholieke Kerk een stempel op de samenleving. En na 1600 heeft de Hervormde Kerk grote invloed gehad op het dagelijks leven. Op verschillende plaatsen in Drenthe kun je nog zien dat de kerk erg belangrijk was in de samenleving. Vroeger ging bijna iedereen elke zondag naar de kerk. De kerk stond in het hoofddorp. Vanuit de kleinere buurtschappen ging men te voet naar de kerk. Zo ontstonden hier en daar de kerkpaden. Ook voor de nieuwsverspreiding was de kerk belangrijk. Na de kerkdienst werd er vroeger vanaf de kansel het nieuws bekend gemaakt. De kerk was immers ook een ontmoetingsplaats. Zo werd er verteld wie er zouden gaan trouwen, wie er geboren was, dat er een verkoping zou worden gehouden, enz. Of ging men soms naar de kerk om het nieuws te horen? Dit bekend maken van het nieuws noemen we "Kerkespraak". In de Middeleeuwen werden de kinderen bij het dopen ondergedompeld in een doopvont. Na de Hervorming worden de dopelingen besprenkeld met water uit een doopbekken. Vanaf 1600 werd door het Provinciaal Bestuur aan alle kerkenraden opgedragen een schoolmeester te benoemen. De schoolmeester was bovendien koster, nieuwslezer en voorzanger in de kerk. Voor 1 811 werden de huwelijken in de kerk gesloten. De predikanten moesten de trouwboeken bijhouden. In 1811 werd het "burgerlijk" huwelijk ingevoerd, de burgerlijke stand. Veel kerken bezaten vroeger ook een armenhuis. Ook de kerk van Sleen had zo'n armenhuis. Het is nu het ontmoetingscentrum "'t Armhoes". Het waren boerderijen, waarin een aantal arme mensen werd ondergebracht. Dit viel onder het werk van de Diaconie. Het was vaak een schande in het dorp wanneer men in het armenhuis moest worden opgenomen. Ook de torenklok speelde een belangrijke rol in het dorpsleven. De klok werd vroeger geluid voor elke kerkdienst, als er iemand overleden was, bij een begrafenis, als men ging trouwen en als er brand uitgebroken was. Elke dag om 12 uur 's middags luidde de klok om de mensen te waarschuwen dat het etenstijd was. De doden werden vroeger in of bij de kerk begraven. Rijke mensen kochten grafplaatsen in de kerk. Anderen werden rondom de kerk begraven. In de Franse tijd kwam het verbod om mensen in de kerk te begraven. De begraafplaatsen moesten een eindje van de kerk liggen.
Veel straatnamen in Sleen hebben hun naam te danken aan juridische ambten en functies uit het verre verleden: Drostenstraat, Dingspelstraat, Bannerschultestraat, Seendstraat. Vroeger werden de rechtsgebieden "dingspillen" genoemd. Een dingspil was de plaats waar rechtspraak en landbouwoverleg plaats vonden en waar bovendien over militaire en kerkelijke zaken overleg werd gepleegd. Sinds 1046 werd Drenthe kerkelijk door de bis- schop van Utrecht bestuurd. Het hoofd van de landschap Drenthe was de Drost. In het dingspil hield hij zijn rechtsdagen, de Goorspraken. Het hoogste Drentse rechtscollege was De Etstoel; hier werd de Drost bijgestaan door 24 "etten", uit elk der zes dingspillen vier. In Sleen is een Ettenstraat. Een kerspel of een carspel (Carspelstraat) was het gebied dat bij een kerk hoorde, een onderdeel van het dingspil. Aan het hoofd van het kerspil stond een Schulte (zoiets als burgemeester). Tussen de Drost en de Schulte stond de Bannerschulte. Ook zijn vele straten in Sleen genoemd naar vroegere havezaten in Drenthe: Batinge (Batingestraat), Entinge (Entingestraat). De Seendstraat ontleent zijn naam aan het "seend" dat de kerkelijke synodale rechtspraak omvatte. Ook is er een Menso Altingstraat. En bekend in Sleen is ook de Heirweg, de weg waarlangs het "heir", het leger dus trok . Na deze verdieping in de geschiedenis van de kerk van Sleen kunnen we wel tot de conclusie komen, dat deze dorpskerk historisch van grote betekenis is. Hoewel er bij vorige restauraties soms hier en daar onzorgvuldig is gehandeld, kunnen we wel zeggen dat het huidige gebouw heus nog de moeite waard is te bekijken. Niet voor niets bezoeken vele toeristen jaarlijks dit monument.